dinsdag 15 april 2008

Parijs-Roubaix zag hij niet graag.

"Alles mogen ze hebben, maar mijn fiets die krijgen ze nooit." Dat zei mijn grootvader toen zijn kinderen besloten hadden dat hij beter niet meer per auto reed.
Eerst dacht ik dat hij gewoon bedoelde dat zijn fiets gewoon het enige vervoermiddel was dat hem nog restte, maar toen vertelde hij mij zijn verhaal.

Hij was veel jonger dan zijn broer die in Noord Frankrijk woonde bij de zwarten en de roden berg. Hij was toen een jaar of 16 en omdat hij zijn broer mistte ging hij er elke zondag op bezoek met de fiets.
Algauw had hij gemerkt dat de fietsen daar in Frankrijk veel duurder waren dan hier en vanaf dan kocht hij tweede handse fietsen, knapte ze op en reed elke zondag op zijn fiets, met nog een fiets aan de hand 40 km ver. Daar verkocht zijn broer dan die fietsen. Zo werd hij fietsenhersteller en fietsenhandelaar.

Hoe het gekomen is weet ik niet maar later is hij vlashandelaar geworden. Toen in Nederland het land op de zee gewonnen werd besloot hij te gaan kijken of men er vlas kon kweken. Vier maanden per jaar bleef hij weg, fietsend van boerderij naar boerderij, van vlaschaard naar vlaschaard tot helemaal in het noorden van Nederland. Hij sliep waar hij kon, op hooizolders of buiten op het veld.
Ze lachten mij allemaal uit toen ik met mijn fiets vertrok zei hij, maar ik kwam terug met mijn zakken vol geld. Sterke verhalen waren het, zoals die keer dat hij na 4 maanden thuiskwam. De laatste dag had hij meer dan 100 km gefietst en toen hij thuiskwam in Emelgem lag er een telegram dat er twee wagons vlas in het station Gent Dampoort stonden en dat hij er zo snel mogelijk naar toe moest. Doodmoe is hij 's avonds nog naar Gent en terug gefietst.

Na de oorlog heeft hij een amerikaanse jeep gekocht en een aanhangwagentje dat hij ingericht had zodat hij er in kon slapen, maar uiteindelijk kon hij de concurrentie met de synthetische vezels niet aan. Dan is hij een wasserij begonnen omdat hij verstand had van stoomketels. Die waren toen nog gemetseld in steen en het stoken van zo'n ketel was een kunst op zich.

Als we kinderen waren speelden we vaak in de wasserij, maar in de droogkuiscabine mochten wij niet komen. Daar zat grootvader. Al die chemische producten waren niet gezond zei hij.

Pas nu besef ik hoe moeilijk het voor hem geweest moet zijn. Hij die de vrijheid van het reizen met de fiets gewoon was, het opgaan in het landschap, geƫindigd in een klein donker kamertje zonder ramen. Daarom kwam hij graag op bezoek. Omdat ik een grote hof had met veel oude bomen.

"Maar Parijs Roubaix, dat zie ik niet graag", zij hij. Vroeger waren er bijna alleen kasseiwegen, maar nu zijn er zo'n schone asfaltbanen, waarom ze nog altijd op die kasseien wilden koersen dat begreep hij niet.

dinsdag 8 april 2008

Fietsers sterven wel

Een poging om een pastiche te schrijven op het gedicht 'Koers aan de Kim' van Willy Verhegge uit de bundel Renners Sterven niet, Pinguin Productions, 2004.

Fietsers sterven wel

De ronde van vlaanderen is weer voorbij.
De rijen toeschouwers, langs de stille straten,
eerbiedig wachtend op het getoeter van de reklamekaravaan.
Die aankondigd, de doortocht van de ware helden,
verwelkomd met gejuich, geroep.

Als de laatste over de kasseien dendert,
aangemoedigd door applaus
uit alle macht proberend weer aan te sluiten
bij het peloton dat reeds naar de volgende heuvel snelt,
dan nog even de chaos van het vertrekken en dan
wordt alles weer zoals het altijd is.

Fietsers zijn geen helden meer,
worden weer van het glimmende asfalt verbannen
naar de hobbelige fietspaden, de
putten en de plassen in de goot.

Portieren worden weer opengegooid,
remmen angstig dichtgeknepen.
Fietsers klemgereden door autos
die zelf nauwelijks verder kunnen.
Kinderen verpletterd
onder zware wielen in dode hoeken.

En moeders zullen angstig zijn
als hun kinderen roekeloos op twee wielen
zich een weg naar school banen.